Katern A - Hoofdstuk 2 - Arm en rijk

Cursus 4 - Welk werk kun je doen?

Er zijn veel beroepen waarmee je geld kunt verdienen. Dat is tegenwoordig zo en dat was ook zo in het verleden. Misschien weet je al welk beroep je later wilt hebben. Ook weet je misschien al welke opleiding je wilt gaan volgen. Deze cursus gaat over soorten werk.

Beroepssectoren

Elk soort werk dat je kunt doen hoort bij een bepaalde groep. Die groepen worden beroepssectoren genoemd. Er zijn drie beroepssectoren, namelijk de landbouw, de industrie en de diensten. Die sectoren waren er vroeger al en bestaan nog steeds over de hele wereld.
De landbouw levert producten die we uit de natuur halen. In de industrie worden goederen in fabrieken gemaakt.
In de dienstensector verdienen mensen geld door iets voor een ander te doen. Een kapper en een taxichauffeur bijvoorbeeld werken in de dienstensector. In arme landen werken de meeste mensen in de landbouw. In rijke landen werken veel mensen in de diensten.
Mensen die geld uitgeven, zijn aan het consumeren. Of je nu aardappels of een auto koopt, of als je naar de kapper gaat: je bent aan het consumeren. Iemand die consumeert, is een consument.

Werken in de landbouw

Als je boer bent, werk je in de landbouw. In Nederland zijn de meeste boerenbedrijven groot en wordt er veel met machines gewerkt. Wat de boeren van het land halen, eten ze niet allemaal zelf op. Ze verkopen hun oogst in het binnen- of buitenland. Zo gaan er schepen vol aardappels naar andere landen.
In arme landen zijn er veel kleine boerenbedrijven. De hele familie werkt mee, want er is geen geld voor machines (zie de bovenste afbeelding). Er zijn veel handen nodig om het werk te doen. Je noemt dit werk arbeidsintensief. De oogst is voor eigen gebruik en wat er over is wordt op de markt verkocht. De boeren zijn op die manier zelfvoorzienend.
Er zijn ook grote boerenbedrijven in arme landen.
Er is hier wel geld voor machines (zie de onderste afbeelding). Zij maken winst door alles te verkopen aan het buitenland. Koffiebonen bijvoorbeeld gaan vaak naar andere landen. De boeren die er werken verdienen weinig en blijven arm. De rijke eigenaren strijken de winst op en kunnen een luxe leven leiden.

Werken in de industrie

Mensen die in een fabriek werken maken goederen. Tafels, frisdrank, ijs, speelgoed, auto’s en ga zo maar door. Deze mensen werken in de industrie. Er wordt veel werk met machines gedaan. In hoofdstuk 1 heb je gezien dat er al in 1900 veel fabrieken in Europa waren. Tegenwoordig zijn er over de hele wereld landen met industrie, dat noem je industriële samenlevingen.
Fabrieksarbeiders in arme landen hebben het vaak veel slechter dan in rijke landen. Voor lage lonen doen ze zwaar en vies werk in ongezonde ruimtes. Ook moeten ze lange dagen maken. Het komt ook voor dat kinderen in die omstandigheden moeten werken. Ze worden uitgebuit. Dat wordt kinderarbeid genoemd.
Door de lage lonen worden steeds meer fabrieken verplaatst naar arme landen.

Werken in de diensten

Naast werken in de landbouw of in de industrie, kun je ook in de dienstensector werken. Dan verdien je geld door iets voor een ander te doen. Je kunt bijvoorbeeld werken in een ziekenhuis, bij de politie of bij de spoorwegen. In rijke landen zoals Nederland werken veel mensen in deze beroepssector.
In arme landen gaat het ook om beroepen als schoenpoetser en lotenverkoper.